Het Tijdschrift voor HRM bestaat 25 jaar. In die tijd is niet alleen het vak van de hr-professional veranderd. Ook de gewoonten en gebruiken op de werkvloer, de arbeidsvoorwaarden en de relatie tussen werknemer en werkgever veranderden flink. Speciaal voor ons jubileumjaar vroegen we drie studenten om met hun grootouders in gesprek te gaan over hoe het leven als werknemer er vroeger uitzag. In deze aflevering: Nilab Raufi in gesprek met haar opa Martin Blom.

Een kijkje in het werkzame verleden van Martin Blom

Lachen, huilen, werken en leven. Dit waren de woorden die voorbij kwamen tijdens het luisteren naar de muziek van Ramses Shaffy. Deze woorden dragen de betekenis van het verleden van mijn opa en oma. Voor hen begon het werkleven zo’n zeventig jaar geleden. Mijn opa heeft veel verschillende banen gehad, maar dit artikel gaat slechts over een klein aantal. Het laat zien hoe het werk in de afgelopen jaren is veranderd en hoe er meer plaats is gekomen voor sociale innovaties.

De eerste baan van mijn opa was bij een grote levensverzekering. Hij werkte op een afdeling waar hij de administratie regelde van mensen die overstapten van de ene verzekeringsagent naar de andere. “Samen met 20 collega’s zat je in één kamer. Op die afdeling mocht er niet gepraat worden. Alleen wanneer de koffiejuffrouw kwam, mocht je zeggen wat je wilde hebben. Daarna was het weer absolute stilte. Tenzij je een vraag had over de werkzaamheden, maar die moest kort zijn. Eén keer per dagdeel mocht je naar het toilet. Moest je vaker? Dan moest je eerst toestemming krijgen van de chef.”

Er heerste een hiërarchische afdelingscultuur. Op de vraag waarom deze werkwijze werd gehanteerd, kon mijn opa geen antwoord geven. “Dat is het verschil met nu, die vraag stelde je niet! Zulke vragen waren ondenkbaar. Als jouw chef zegt dat je niet mag praten dan deed je dat niet.” Werknemers hadden minimale autonomie; ze mochten niet bepalen hoe ze te werk gingen of in welke volgorde taken werden uitgevoerd. Maximale arbeidsdeling zorgde voor het ontbreken van variatie in taken. Alles op de afdeling draaide dan ook alleen om het behalen van maximale efficiëntie.

Mijn opa keek altijd uit naar twee momenten. “Als je geluk had, dan klopte de kaart niet met het boek en dan moest je naar een andere afdeling gaan om te vragen hoe het zat. En wanneer je een maand lang elke werkdag vijf minuten eerder inklokte, kreeg je een halve dag extra vakantie. Dat was héél vooruitstrevend voor die tijd.” Zijn deze voorbeelden kenmerkend voor die tijd? Mijn opa denkt van niet. Een goed voorbeeld hiervoor is de cultuur van zijn volgende baan bij een garage in Hoorn, waar hij uitzocht wat er moest gebeuren met inkomende auto’s. Dit gaf hij vervolgens door aan de aangewezen monteur. “De sfeer was daar heel anders en dan zie je dat zulke kenmerken niet tijdgebonden zijn. Als je naar de kapper moest, dan zeiden ze; ‘ga maar, want je haar groeit ook in de tijd dat je werkt.’ En zo liet je dan je haren knippen onder werktijd. Het was natuurlijk een heel klein bedrijf in vergelijking met een heel grote verzekering.”

Met Ramses Shaffey in de snackbar

Later namen mijn opa en oma een snackbar over in de Jordaan. Destijds was het echt een volksbuurt en geen yuppenbuurt. Ruimte om na te denken over werkgeluk was er niet. Mensen werkten omdat er geld verdiend moest worden en er werd niet gekeken of het werk ook leuk was. In deze periode heeft hij onder andere geleerd hoe belangrijk het is om je moraal te behouden. “Ik heb in Kattenburg als jeugd- en jongerenwerker gewerkt. Dat was een achterstandswijk, maar dan ben je de buitenstaander die er werkt. Je maakt er dan geen deel van uit. Je werkt ten behoeve van de mensen en leeft op een ander niveau dan de mensen waarvoor je werkt. Maar als je een snackbar in de Jordaan begint, kom je op het niveau van de mensen zelf. En dan moet je uitkijken dat je moreel niet meegaat met de wijk waarin je werkt. Een goed voorbeeld is toen we aan het begin van onze tijd daar iemand hoorde zeggen: ‘o, Witje komt terug van vakantie!’ Dus wij zeiden: ‘O, leuk, waar is hij geweest?’ Waarop die persoon antwoordde: ‘de bajes natuurlijk.’ Dat vonden wij gek. Als je uit de gevangenis komt dan hou je jezelf normaliter toch heel stilletjes? Een jaar later als er iemand uit de gevangenis kwam dan zeiden wij zelf: ‘morgen komt Witje vrij, dan komt hij vast gezellig langs, dan kunnen we bijpraten.’ In een jaar tijd verandert je idee van goed en slecht. Niet dat je zelf crimineel wordt, maar je vindt het minder gek. Heel leerzaam en heel bijzonder.” Zijn passie voor sociaal werk kwam ook van pas in tijden van de snackbar. Naast het serveren van friet en snacks (waar klanten vaak niet meteen voor hoefden te betalen), boden mijn opa en oma een luisterend oor aan mensen die daar behoefte aan hadden. Ook kwamen er diverse artiesten langs voor een broodje, waaronder Ramses Shaffy.

Van eigenaar van een snackbar naar jeugd- en jongerenwerker

Op een gegeven moment rekende mijn opa uit dat zijn uurloon 0,50 cent was. De snackbar was niet winstgevend en bood dus geen zekerheid voor de toekomst. Hij besloot weer werk te zoeken in het jeugdwerk. Van een baan in jeugdwerk naar een snackbar dat gaat wel, maar andersom vereiste honderd sollicitatiebrieven. Uiteindelijk vond een werkgever zijn ervaring in de Jordaan waardevol en brak er een periode aan van allerlei verschillende functies als jeugd- en jongerenwerker.

Als directeur van de Volksuniversiteit was mijn opa zich ervan bewust hoe belangrijk zijn leiderschapsrol was. Zo vertelde hij het volgende over het belang van groepsvorming tussen de cursisten: ‘Wij hadden een paar eisen voor de docenten die lesgaven. Je moest je les goed geven en je moest sociaal goed liggen in je groep. Het ging namelijk om sociaal-cultureel volwassenonderwijs; behalve dat mensen les kregen, moest er ook groepsvorming plaatsvinden. Als wij zagen dat een docent na zes weken nog steeds alleen koffie zat te drinken zonder dat zijn groep meeging, was er iets mis. Dan gaf hij misschien wel goed onderwijs, maar dan was hij niet bezig met de mensen waar hij onderwijs aan gaf. Ook de kooklokalen werden zo ingericht dat de aanrechten in een ster stonden, zodat cursisten ook met elkaar bezig waren in plaats van met zichzelf.’

Inclusie, toegankelijkheid en gelijkwaardigheid was belangrijk voor mijn opa. Zo heeft hij de ingang van het gebouw (een villa) laten verbouwen, zodat het duidelijk werd dat de volksuniversiteit voor iedereen toegankelijk was en niet alleen de elite. De ingang kwam op de begane grond en er waren geen treetjes voor de deur. “Mijn leiderschapsstijl was heel eenvoudig. Ik had een dirigeerstok op mijn bureau liggen. Iedereen doet waar die goed in is en ik zorg er alleen maar voor dat die onderdelen bij elkaar komen en dat er een goede uitvoering uitkomt. Dat is mijn taak, de taak van de dirigent.” Tijdens open dagen werkte hij net zo hard mee als iedereen en stond hij ook te schilderen en te timmeren. Voor hem vond het echte werk namelijk niet plaats in zijn directeurskamer, maar in het gebouw zelf tussen de cursisten.

Nilab Raufi (22), 4e jaars student Human Resource Management aan de HZ University of Applied Sciences