Ondertitel: Een kwantitatieve analyse van een gecontextualiseerd JD-R model Auteurs: Rick Borst Gepubliceerd op: 28-6-2019
Abstract
Door de steeds veeleisender wordende werkomgeving hebben publieke managers werknemers nodig die proactief en toegewijd zijn en zich energiek voelen in hun werk om hoge werkprestaties te bereiken. Publieke organisaties hebben met andere woorden bevlogen werknemers nodig. Er is echter een gebrek aan onderzoek naar de bevlogenheid van werknemers in de publieke sector in het algemeen en in verschillende institutionele contexten (bijvoorbeeld onderwijs ten opzichte van de Rijksoverheid) in het bijzonder. Het doel van deze studie is om de relaties te onderzoeken tussen antecedenten en uitkomsten van bevlogenheid in de publieke sector in het algemeen maar ook tussen verschillende institutionele contexten binnen de publieke sector in het bijzonder. Op basis van de analyse van een grote dataset kan worden geconcludeerd dat publieke medewerkers verschillende persoonlijke voorkeuren hebben en in verschillende institutionele contexten werken die beiden invloed hebben op hun bevlogenheid.
Inleiding
Bevlogenheid, gedefinieerd als “[…] een positieve, affectief-cognitieve toestand van opperste voldoening die gekenmerkt wordt door vitaliteit, toewijding en absorptie” (Schaufeli & Bakker, 2004: 91), krijgt steeds meer aandacht in publieke organisaties over de hele wereld (bijv. Cotton, 2012; Jansen, Brink, & van den Kole, 2010; Kernaghan, 2011; Lavigna, 2013). In tegenstelling tot passieve attitudes die duiden op verzadiging, genoegen en kalmte zoals de verbondenheid met de organisatie en werktevredenheid, duidt bevlogenheid op proactiviteit, energie en opgewondenheid (Tummers, Steijn, Nevicka, & Heerema, 2016). Omdat het steeds vaker wordt verwacht dat publieke werknemers beter presteren met minder middelen aangevuld met een toenemende kritische publieke opinie en krimpende budgetten die leiden tot inkrimping organisatorische herstructurering en hogere verwachtingen, hebben publieke organisaties bevlogen publieke werknemers nodig in plaats van louter tevreden (passieve) werknemers (Lavigna, 2013; Liu, Yang, & Yu, 2015).
Ondanks de aandacht voor bevlogenheid in de praktijk, is er een gebrek aan onderzoek naar bevlogenheid in de publieke sector (Kernaghan, 2011; Tummers et al., 2016; Vigoda-Gadot, Eldor, & Schohat, 2013). Echter, zonder specifieke aandacht voor context laten Bakker & Hakanen (2014) bijvoorbeeld zien dat de bevlogenheid van publieke tandartsen aanzienlijk lager is dan de bevlogenheid van private tandartsen. Ook de verschillen binnen de publieke sector, inclusief de verschillen tussen institutionele contexten en inherent de specifieke verschillen in werktaken, krijgen weinig aandacht (Bakker, Demerouti, & Sanz-Vergel, 2014; Bickerton, Miner, Dowson, & Griffen, 2015; Gorgievski, Moriano, & Bakker, 2014). Niettemin laten de weinige onderzoekers die toch onderzoek verrichten op dit gebied, interessante bevindingen zien. Hakanen, Bakker en Schaufeli (2006) betogen bijvoorbeeld dat individuele eigenschappen van leraren ten opzichte van andere publieke beroepen hun bevlogenheid kunnen beïnvloeden. Borst en Lako (2017) laten zien dat de beroepstrots van leraren in de publieke sector een belangrijke indicator is van bevlogenheid en dat deze gemiddeld veel hoger is dan de beroepstrots van ambtenaren in klassieke publieke sectoren zoals de lokale- en Rijksoverheid. Het doel van deze studie is daarom om de relatie tussen antecedenten en uitkomsten van bevlogenheid in de publieke sector in het algemeen te onderzoeken, maar ook de verschillen in bevlogenheid binnen de publieke sector veroorzaakt door de institutionele contexten en inherent verschillende werktaken. De analyse van de antecedenten van bevlogenheid is gebaseerd op de Job Demands-Resources (JD-R) theorie (Bakker & Demerouti, 2008). Gedurende het laatste decennium, zijn de effecten van veel antecedenten en uitkomsten van bevlogenheid bestudeerd door middel van de toepassing van dit model (voor een overzicht van al die antecedenten en uitkomsten, zie Schaufeli Schaufeli & Taris, 2014, pp. 64-65). In deze studie wordt dit JD-R-model van bevlogenheid verder uitgebreid door specifieke onderscheidende kernelementen van de publieke sector ten opzichte van de private sector te onderzoeken die van invloed kunnen zijn op de bevlogenheid van publieke werknemers: motivatie voor de openbare dienstverlening (Public Service Motivation (PSM)), autonomie en administratieve rompslomp (Lavigna, 2013). Wetenschappers hebben betoogd dat bijvoorbeeld PSM een positieve verband heeft met de bevlogenheid van publiek werknemers (Bakker, 2015; Jin & Mcdonald, 2016; Vigoda-Gadot et al., 2013). Er is echter ook aangetoond dat sommige dimensies vanPSM niet zo’n positief effect op de houding en het welzijn van ambtenaren (bijvoorbeeld. Homberg, McCarthy en Tabvuma, 2015; Taylor, 2007). De effecten van de dimensies van PSM en de effecten van autonomie en administratieve rompslomp op bevlogenheid kunnen met andere woorden afhangen van de verschillende institutionele contexten binnen de publieke sector (Kjeldsen, 2014; Van Loon, 2015).
Naast de focus op de antecedenten van bevlogenheid, beargumenteren bestuurskundigen dat bevlogenheid naar verwachting positief gerelateerd is aan goede dienstverlening en hoge kwaliteit van dienstverlening (Vigoda-Gadot et al., 2013). Bevlogenheid is daarom mogelijk een antwoord op één van de belangrijkste uitdagingen in de publieke sector vandaag de dag, namelijk prestatieverbetering (Vigoda-Gadot et al., 2013). Deze verwachte effecten van bevlogenheid op de werkprestaties van ambtenaren zal daarom ook worden getest in deze studie. Aangezien bevlogenheid vaak wordt gezien als mediërende variabele tussen werkeisen en werkbronnen enerzijds en uitkomsten zoals werkprestaties anderzijds (Schaufeli, 2015), zal ook in deze studie bevlogenheid als mediator worden getest tussen de kenmerkende kernelementen van de publieke sector (PSM, autonomie en administratieve rompslomp) en de werkprestaties van publieke werknemers. In een notendop zal deze studie antwoord geven op de volgende vraag: In hoeverre is bevlogenheid een mediator tussen administratieve rompslomp, PSM en autonomie enerzijds en arbeidsprestaties anderzijds en in hoeverre verschillen deze relaties tussen publieke werknemers in verschillende institutionele contexten? De rest van het artikel is als volgt gestructureerd. In de volgende sectie “Theorie”, wordt het theoretisch kader uiteengezet waaruit vier hypothesen worden gedestilleerd. De sectie “Methoden” beschrijft de gegevens op basis waarvan de analyses worden uitgevoerd. Een dataset van 23.688 Nederlandse ambtenaren uit alle Nederlandse publieke organisaties wordt gebruikt. In de sectie “Resultaten” worden vervolgens de resultaten gepresenteerd gevold door de sectie “Discussie” waarin deze resultaten worden bediscussieerd. Er wordt afgesloten met de sectie “Conclusie” waarin conclusies worden getrokken op basis van de resultaten en discussie.
Verder lezen? Download hier de pdf.
Of ga naar het overzicht van alle nieuwe artikelen.