Leercultuur is overal
Door Arjen Edzes & Eelco van Es*
We weten al heel lang dat (groot)ouders de belangrijkste factor zijn om in het onderwijs vooruit te komen. Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je niet snel een kwartje: sociale stijging en daling worden sterk bepaald door de leercultuur in de familie. Kinderen worden niet altijd aangemoedigd om schools te leren; vader heeft ook regelmatig verzuimd en voortijdig de school verlaten. En hij is toch ook goed terechtgekomen? Ook dát is leercultuur. Al is het er niet één die we willen stimuleren. In de huidige tijd geldt namelijk nog altijd dat ‘meer’ opleiding hoger wordt aangeslagen dan minder.
Zo is iedereen het product van een vroege, niet noodzakelijk ‘positieve’, leercultuur. En met reden. Leven zonder leercultuur gaat niet. Het begint al op vroege leeftijd; mensen worden geboren als hulpeloze wezens, en zijn volledig aangewezen op de kennis en ervaring van anderen om aan voedsel en onderdak te komen. Daarbij zijn spreektaal en de materiële cultuur – beide ook voortdurend in ontwikkeling – van groot belang. Mensen praten met elkaar om wederzijdse perspectieven, ervaringen en behoeften te delen. En ze maken en gebruiken artefacten (dagboeken, huizen, tuinen, wegen, steden, etc.) om zichzelf in hun culturen vorm te geven.
Deze elementen van leercultuur vormen gezinnen en families, en komen terug in organisaties en bedrijven. Bedrijven bestaan altijd op een door mensen gemaakte plek. Er is voortdurend interactie, er zijn roddels en strijdige of juist eensluidende perspectieven. In kantoortuinen en op werkplaatsen wordt op een kenmerkende manier gesproken en gezwegen. Er zijn ongeschreven regels, en vooral ook de hardnekkige gedachte: zo doen wij het hier al heel lang.
Leercultuur en LLO
De Rijksoverheid ziet leercultuur als wezenskenmerk van een bredere Leven Lang Ontwikkelen-agenda. Onderwijsinstellingen, bedrijven en mensen zouden ieder voor zich en onderling verbonden een cultuur moeten ontwikkelen waarin leren een vanzelfsprekend onderdeel is en wordt van de dagelijkse praktijk. Hierbij kunnen we ons afvragen hoe deze gepropageerde leercultuur zich verhoudt tot bestaande leerculturen, welke veranderingen hier worden beoogd, en hoe we kunnen vaststellen of we daarin met elkaar op de goede weg zijn.
Voor dat laatste hebben we meetinstrumentarium in stelling om die leerculturen in beeld te brengen. In het basisonderwijs gebruiken we doorstroomtoetsen op basis van objectieve meettechnieken, hoewel er discussie bestaat over de validiteit van die toetsen, aangezien de uitkomst afhangt van de gehanteerde indicatoren. Door vervolgens de uitkomst te wegen met de leercultuur in het gezin – uitgedrukt in het opleidingsniveau van de ouders – is de verwachting dat recht kan worden gedaan aan kansenongelijkheid in onderwijs en samenleving. Vooralsnog zijn we er de afgelopen decennia maar matig in geslaagd deze verschillen in familiaire leercultuur te overbruggen.
Bij bedrijven vissen we nog meer in troebel water. Voor gezinnen kunnen we leerculturen aan de hand van decennia aan onderzoek goed uittekenen. Bedrijven zijn nog complexere systemen waarbij leerculturen afhangen van elementen, zoals de gebruikte technologie, grootteklasse, branche en sector, regio, de ‘leeridentiteiten’ van individuen en een gezamenlijk verleden op de werkvloer.
Lopendebandwerk, bezorgdiensten, installatietechniek en kinderopvang verschillen al dermate dat ze niet eenvoudig in een meetinstrumentarium zijn te vangen. Autonomie en taakinrichting – om twee begrippen uit het LLO-leercultuur-discours te noemen – kunnen in deze sectoren, en in verschillende situaties binnen deze sectoren, heel anders tot uiting komen en worden gewaardeerd. Op het moment proberen we wel een aantal one-size-fits all meetlatten om leercultuur in stelling te brengen, maar weten we nog niet goed hoe we deze kunnen wegen met de geschiedenis van een bedrijf en de specifieke leeromstandigheden van werkgevers, managers en werknemers.
Betekenis begrip leercultuur niet eenduidig
Daarnaast is er nog iets eigenaardigs aan de hand met deze inzet van leercultuur van overheidswege. Iets wat weinigen voorlopig lijkt te deren, maar wat deze agenda op de langere duur wel parten kan gaan spelen. Nergens staat wat een leercultuur is. Wel vinden we definities van leercultuur (die uitdrukken wat het voor bepaalde mensen betekent), aanverwante termen als waarden, assumpties, leren (begrippen die abstract zijn en die, net als leercultuur, niet nader worden uitgewerkt) en mogelijke effecten: nieuwe leer- en ontwikkelactiviteiten van individuen.
Maar dit alles draait voorlopig nog om de hete brij heen. Want net als bij een gezin of familie geldt de vraag: hoe functioneert een leercultuur? Welk mechanisme ligt er aan ten grondslag? Waar is leercultuur te observeren en dus te beïnvloeden? Zolang we leercultuur grofweg blijven definiëren als een ‘cultuur gericht op leren’ lopen we het gevaar in woorden te blijven steken. En willen we niet juist actie? Dan zullen we beter moeten uitleggen waar deze begrippen naar verwijzen. Hier hoort bij dat we ook in andermans taal (bijvoorbeeld die van de ondernemer) kunnen uitleggen wat leercultuur precies inhoudt – waarschijnlijk zonder de begrippen ‘leren’ en ‘cultuur’ te noemen.
Conceptueel helder of niet, organisaties bestaan hoe dan ook uit een stelsel van leerculturen. Ieder individu neemt een leercultuur met zich mee. En binnen de organisatie leidt dit tot een unieke manier om met verandering om te gaan, om te leren van elkaar en om te opnieuw te leren, leren. Nieuwe (positieve) leerculturen zouden, om enige kans van slagen te hebben, altijd moeten beginnen bij het in kaart brengen van bestaande leerculturen, om ze van daaruit in een gewenste richting te ontwikkelen. Deze bestaande leerculturen zijn gelaagde overlevingsmechanismen met bewezen waarde, waar mensen niet snel afstand van doen: erken die gelaagdheid en waarde en bekijk hoe nieuwe initiatieven daarop kunnen aansluiten.
*Dr. A. (Arjen) J.E. Edzes, Lector regionale Arbeidsmarkt aan de Hanze en universitair hoofddocent aan de RUG.
Dr. E. (Eelco) van Es, Onderzoeker arbeidsmarkttransities aan de Hanze en docent cultuurwetenschappen aan de RUG.